Bruine kikker (Rana temporaria)

De bruine kikker behoort tot de amfibieën. Amfibie stamt uit het Grieks en betekent ‘dubbellevend.’ De meeste amfibieën beginnen hun leven in het water en zetten het na hun gedaanteverwisseling op het land voort. Ze gaan alleen voor hun voortplanting terug naar het water.

IMG_bruinekikker

Knobbels
Bruine kikkers herken je aan de donker-bruine vlek achter het oog. Hierin zie je ook het trommelvlies. Mannetjes en vrouwtjes zijn ongeveer even groot. Tijdens de voortplantingstijd hebben de mannetjes opvallend donkergekleurde knobbels op de duimen. De lichaamstemperatuur is afhankelijk van de omgeving. Om op te warmen gaan ze in de zon of in het water liggen. Ook door van plaats of van lichaamshouding te veranderen zijn ze in staat een bepaalde lichaamstemperatuur te handhaven. Zo kunnen ze rond de 30º C blijven.

Biotoop
De winter, die voor bruine kikkers pas in november begint, brengen ze door op het land of in de bodem van een poel of sloot. De keel en de omgeving van het trommelvlies is nu ook vaak blauwig van kleur. Bruine kikkers hebben twee biotopen nodig. Er is behoefte aan water om zich te kunnen voortplanten en aan een landelijk milieu, waar ze de tijd van het jaar doorbrengen. Ideaal is dat beide niet te ver van elkaar liggen. Ze moeten namelijk twee maal per jaar deze afstand overbruggen. Vele vinden daarbij de dood door het verkeer. Bij gunstige weersomstandigheden boven de 4 – 5 º C en bij voorkeur met regen trekken ze in de avonduren, van half februari tot half april, massaal naar de voortplantingswateren. Omdat ze erg honkvast zijn, is dit het water waarin ze zelf geboren zijn. Bruine kikkers zijn na 3-4 jaar geslachtsrijp.

Uitwendige bevruchting
Het kwaken -de paarroep- van bruine kikkermannetjes stelt niet zo veel voor. Het komt tot amper 50 meter ver. Het is ook niet echt van belang, want de mannetjes zijn ver in de meerderheid. Het is een kwestie van uitproberen en ondervinden of het vrouwtje paarbereid is.
Tijdens de paarhouding omklemt hij het aanstaande moedertje stevig onder de oksels. De knobbels op de duimen zorgen voor een stevige grip. Dit bevordert de ovulatie en de eiafzetting. Meteen als de eicellen het lichaam verlaten, laat het mannetje zijn sperma los. Er is dus sprake van uitwendige bevruchting. Omdat het water nog maar zo’n 10º C is, worden de eieren op zonbeschenen plaatsen afgezet. Je vindt deze meestal geconcentreerd bij elkaar en dicht aan het wateroppervlak. Een vrouwtje kan tussen de 700 en 4500 eieren afzetten. Alle eitjes hebben een geleiachtig omhulsel. In het water zwelt de eiklomp op tot de grootte van een vuist. De embryonale ontwikkeling duurt 10-14 dagen, maar kan bij koud weer ook 3-4 weken in beslag nemen

Eten en gegeten worden
Als de larven uit het ei komen zijn ze tot 9 mm groot. Voor voedsel worden het water en de bodem afgezocht naar algen, bacteriën, pollen, eencelligen, plantendeeltjes en aas. Ze schrapen dit met hun hoornkaken af. Soms komt kannibalisme voor. Kikkervisjes worden gegeten door nogal wat vissoorten, maar ook door staafwantsen, boots-mannetjes, waterschorpioenen, geel-gerande waterkevers (zowel de larven als de volwassen dieren) en libellenlarven. Zo wordt de kikkervissenstand flink aangetast. Maar als kikkerdril, in zulke grote aantallen wordt afgezet, kan deze wel tegen een stootje.

Metamorfose
Zuurstof halen ze via de uitwendige kieuwen het lichaam binnen. In een later stadium verdwijnen deze geheel om over te gaan op longen. Ook groeien er voorpootjes en later de achterpootjes en verdwijnt de staart langzaamaan. Als de hele metamorfose achter de rug is zijn ze voorlopig ook overdag nog actief. Dit is bij de volwassen dieren niet zo. Zij zijn alleen in de avond en nacht actief. Ze gaan dan op zoek naar voedsel zoals wormen, kevertjes en slakken. Ze kunnen echter ook een langere tijd zonder voedsel, zonder daardoor in de problemen te raken. Voor reigers, dassen, egels, bunzings, bruine ratten en vossen moeten ze oppassen. Echter voor geen enkele van deze predatoren is de bruine kikker stapelvoedsel. Bruine kikkers schuilen tussen of onder vegetatie, onder stenen, in de composthoop en onder boomwortels. Zelfs oude mui-zenholen worden wel gebruikt.

terug