Abeel, Grauwe- (Populus canescens)

Heb je soms ook het gevoel dat je van alle kanten wordt bespied? Nergens een mens te bekennen in het uitgestrekte landschap, en toch…. Bij nader inzien klopt dat gevoel, want overal kijken Grauwe abelen je aan, de een met nog mooiere ogen dan de ander. Let maar eens goed op hun bijzondere stammen. Hoe de Grauwe abeel aan zijn ‘ogen’ komt is niet duidelijk. Misschien heeft de boom wel last van bastwoekering, maar het zouden ook groeven kunnen zijn om lucht op te nemen of littekens van afgevallen takken.

IMG_abeel

Praten
De Grauwe abeel is een populierensoort, die behoort tot de familie der wilgachtigen. Het woord populus is afgeleid van het Griekse woord paipolos, wat ‘trillen’ betekent en duidt op de trillende beweging van de bladeren in de wind. Canescens betekent grijsharig. In Vlaanderen noemt men de populier ook wel gauwgroot wat betrekking heeft op de snelle groei. Als je hem 10 tot 15 jaar de tijd gunt, kan hij tussen de 20 en 30 m hoog worden. Andere namen zijn esp, tril – of ratelpopulier, klaterabeel, witboom en vrouwentong. Een blad van de esp onder de tong zou welsprekendheid garanderen, maar hij dankt deze naam zeker ook aan zijn ‘praten’, want als er één boom is die daarin uitblinkt dan is het wel de populier!

Slippertje
Populieren maken blijkbaar graag af en toe een slippertje. Zo heeft de Witte abeel wel eens iets met de tril- of ratelpopulier. De Grauwe abeel is waarschijnlijk een oude, natuurlijke kruising tussen die twee.

IMG_abeelplaatjes

Glinstering
Het typerende van bomen zoals de populier, zijn de pluizige zaden, de enkelvoudige bladeren en de verspreide bladstand. De bladeren van de Grauwe abeel zijn grof gegolfd tot getand. Opvallend zijn de onderzijde van de bladeren, de jonge takken en de knoppen die zilvergrijs en viltig behaard zijn. Vooral als de wind er mee speelt, zie je een prachtige, lichtgrijze glinstering. De bladeren zijn zó los aan de bladsteel bevestigd, dat ze daardoor bij het geringste zuchtje wind gaan bewegen.

Sneeuw
De meeste populieren lopen vroeg in het voorjaar uit. De Grauwe abeel is tweehuizig, dat wil zeggen dat de boom of de mannelijke meeldraadkatjes heeft of de vrouwelijke stamperkatjes. De pluizige, kapokachtige zaadjes, die bij de arme boeren ook wel eens in de kussens terecht kwamen, vallen in zulke grote hoeveelheden uit dat het lijkt alsof het sneeuwt. Vroeger mocht je populieren planten als je eigendom aan een berm grensde. Als een boer al populieren rond zijn erf plantte, dan was dat niet zo maar voor de gezelligheid. Na enkele jaren, als de boom een omvang had van 1,20 tot 1,40 m, was hij kaprijp en bracht het hout een behoorlijke duit in het boerenzakje.

Overleven
De Grauwe abeel groeit graag op niet te vochtige, min of meer voedselrijke en liefst kalkhoudende grond. Je kan hem aantreffen op een drogere, wat armere zandgrond maar ook in rivierdalen, vochtige duinen en bossen. Hij wordt vaak aangeplant om vlak land enige bescherming te bieden. Hij blijkt goed bestand tegen zeewind en ook in noordelijke landen zoals Schotland weet hij te overleven.

Volksgebruik
In de Middeleeuwen geloofde men dat heksen de toverkracht van populieren gebruikten om heksenzalf te maken en dat zij in de kruinen van deze bomen zouden vergaderen. Meisjes boorden gaatjes in de stam van populieren waarin ze haar van zichzelf stopten in de hoop dat het daardoor sneller zou gaan groeien.

Klompen
Het hout van de populier werd vroeger grotendeels voor lucifers of klompen gebruikt. Die klompen waren lang niet zo sterk als wilgenhouten klompen, maar als je niets anders had dan moest de populier het maar doen. Een oude spreuk zegt: “De boer draagt wilg, de arbeider peppel (= populier). Ze lopen ermee in dezelfde greppel, maar de boer houdt daarbij de voeten warm en daarvoor is de arbeider te arm”. Nu is populierenhout vaak de grondstof voor houten speelgoed en papier.

terug