De bosmuis komt, hoewel zijn naam dat wel doet vermoeden, niet alleen voor in bossen maar ook in open terreinen, zolang er maar voldoende dekking is zoals lage begroeiing of verspreid liggende stenen. Hij is te vinden in duinen, heide, akkers, wegbermen, niet te natte rietlanden en braakliggend land, maar ook in boomgaarden, parken en tuinen.
Kraalogen
Een bosmuis heeft een donkerbruine rug en een grijze of witte buik en een geelbruine borstvlek. Hij heeft een lange staart, net zo lang als zijn lijfje: donker van boven en licht van onder. Over de staart lopen 130 tot 180 ringen, maar dan moet je wel heel dichtbij hem zijn om dat te kunnen zien! Hij heeft korte voorpoten met vier tenen en lange achterpoten met vijf tenen. Hij heeft een korte snuit met een roze neuspuntje, grijze snorharen en sterke tanden. Maar je herkent hem het beste aan zijn grote kraalogen en grote oren.
Actief
De bosmuis is heel actief. Hij springt soms als een kangoeroe en rent van hot naar her. Soms legt hij in één nacht wel 500 meter af. Bosmuizen houden geen winterslaap. Als het ‘s winters te koud wordt en er bijna geen voedsel meer te vinden is, gebeurt er wel iets met hun lichaam: het wordt stijver en verbruikt veel minder energie. Maar als er buiten te weinig voedsel is komt de bosmuis ook graag een poosje bij ons in huis. Een gaatje van zes milimeter is al groot genoeg om binnen te komen.
Voedsel
Een bosmuis is groter dan een huismuis, bang zijn ze niet en als daar al een huismuizengezin woont, worden die verjaagd. In huis knaagt de bosmuis aan de verpakkingen van levensmiddelen, gebruikt de wol van dekens en tapijten als nestelmateriaal en piest en poept alles onder. Maar gelukkig gaat de bosmuis in het voorjaar weer naar buiten, want daar is hij het liefst. Hij woont in bosranden, houtwallen en tuinen met veel lage struiken en planten.De bosmuis eet zowel plantaardig als dierlijk voedsel en klimt hiervoor makkelijk in bomen. Hij lust graag zaden van grassen en onkruiden, bessen, noten, eikels, beukennootjes, wortels, knoppen en paddenstoelen.
En als hij vlees wil eten dan kiest hij spinnen, slakken, kevers en rupsen, insecten, duizendpoten, regenwormen, slakken en poppen van dag- en nachtvlinders. Soms legt hij een voedselvoorraad aan in de omgeving van zijn hol. Dat ziet er uit als een langwerpig (cilindervormig) putje van ongeveer 3 cm doorsnee, soms meerdere op een rij en ze worden allemaal volgestouwd met graan- of maïskorrels. Het hol van een bosmuis kun je herkennen aan de uitgegraven aarde die in een waaiervormig stortbergje voor de ingang ligt. Een bosmuis eet zijn voedsel vaak op een eetplekje op. Vaak is dit onder struiken of bomen en soms gebruikt hij een oud vogelnest als plekje om rustig te kunnen eten.
Jongen
Nesten worden zowel onder- als bovengronds gemaakt van bladeren, grassen en mossen. Bosmuizen kunnen lange tunnels graven maar kiezen soms ook een holle boom als woning. Ze markeren hun territorium met urine en verjagen opdringerige soortgenoten als dat moet.
Tussen maart en oktober, met een piek in juli en augustus, worden na een draagtijd van ongeveer 23 tot 26 dagen, 3 tot 8 jongen geboren. Ze zijn dan nog blind en naakt en wegen 1 – 2 gram. Later krijgen ze een grijze vacht. Het vrouwtje zorgt voor de jongen door ze steeds te laten drinken (zogen). Dat duurt 18 tot 22 dagen. Als de jongen 7 – 8 gram wegen, verlaten ze het nest en gaan ze op zoek naar een eigen leefgebied. Een vrouwtje krijgt gemiddeld drie worpen per jaar. Jongen die vroeg in het jaar geboren zijn, kunnen later dat jaar zelf al weer jonkies krijgen! De bosmuis kan achttien maanden oud worden, maar wordt gemiddeld maar 3 maanden. In gevangenschap kan hij meer dan vier jaar worden.
Natuurlijke vijanden van de bosmuis zijn onder andere wezel, hermelijn, das, marter, vos, kat, steenuil, bosuil, velduil, kerkuil, ransuil en torenvalk.
De bosmuis valt officieel onder de Flora en Faunawet, dit betekent dat hij beschermd is en niet gedood of gevangen mag worden.