‘Hij houdt van mij, hij houdt niet van mij…’.
Wie heeft er, om hier achter te komen, niet ooit een voor een de blaadjes van een madeliefje afgetrokken..?
Madeliefje behoort, net als de zonnebloem en de paardenbloem, tot de familie van de Samengesteldbloemigen of Composieten (Asteraceae).
Bloeiwijze
De bloeiwijzen van deze familie bestaan niet uit één enkele bloem, maar uit een groot aantal (tientallen tot honderden) buisbloempjes en/of lintbloempjes. Ook het madeliefje heeft beide soorten bloemen: een hart van gele, vruchtbare buisbloempjes, omringd door een krans van witte, aan de onderzijde en top soms licht-roodpaars aangelopen, onvruchtbare lintbloempjes.
Bij gecultiveerde vormen van het madeliefje vind je vaak ‘gevuldbloemige’, waarbij dus vrijwel alle buisbloempjes zijn omgevormd tot lintbloempjes, maar de insecten in je tuin zijn daar niet blij mee. De in het wild groeiende madeliefjes hebben vaak verschillende kransen van lintbloempjes, maar nooit meer dat vijf of zes. Bij aanraking heffen ze zich op om de buisbloemen te beschermen. Het plantje sluit zich bij vochtig weer en ‘s nachts en opent zich overdag. Bij zonnig weer draait het met de zon mee.
Eigenwijs
Dat lieve, kleine, kwetsbaar uitziende plantje is behoorlijk taai en eigenwijs, want het kiest voor een standplaats, die liefst dikwijls betreden (tredplant), begraasd en gemaaid wordt. Dankzij de spatelvormige – soms wat getande – bladen, die in een rozet plat op de grond liggen, kan het daar prima tegen. Eén madeliefje betekent al snel: veel madeliefjes… Het madeliefje heeft ondergronds een wortelstok, en zal dus, zelfs als de bloempjes twee keer per week worden weggemaaid, langzaam maar zeker een steeds groter oppervlakte van het gazon in beslag nemen. In de oksels van één of meer rozetbladeren ontspringen ook zijstengels die als uitlopers fungeren en rozetten vormen voor een nieuwe plant.
Bloei
Het madeliefje komt van oorsprong alleen voor in Europa en Zuidwest-Azië, maar heeft zich ook in andere delen van de wereld verspreid, zoals Noord- en Zuid-Amerika. In heel West-Europa is het algemeen. Het komt vooral voor in graslanden, weiden, wegbermen, tuinen en veldwegen, gras is haar favoriete ondergrond. Madeliefjes hebben hun hoofdbloei van april tot juni, maar eigenlijk kun je ze vrijwel het hele jaar door in bloei vinden. Ze blijven doorbloeien tot temperaturen rond -15° C, en zelfs onder een pak sneeuw kunnen zich bloemen vormen.
Een spreekwoord zegt: ´Het is nog geen voorjaar als je je voet niet op 12 madelieven kan zetten´.
Volksgeloof
In heel Europa geloofde men dat je de eerste drie madeliefjes in het voorjaar op moest eten om de rest van het jaar beschermd te zijn tegen koorts, druipogen en kiespijn. Vanaf de zestiende eeuw werd de medicinale waarde van het madeliefje hoog geprezen. Lonicerus (1564) vermeldde: “Tegen krampen moet men madeliefjes in een goede wijn koken. Neem deze drank voor het slapengaan; het helpt.
Verse blaadjes werden gekauwd als men last had van aften en mondontstekingen.
De bloempjes zijn eetbaar en bevatten vitamine-C, calcium en magnesium. Ze smaken, als ze nog in de knop zitten of slechts gedeeltelijk zijn geopend, een beetje nootachtig. In het voorjaar kunnen de jonge blaadjes worden geplukt om te worden verwerkt in een salade. Een geheel geopende bloem smaakt ietwat bitter. Als de bloemknoppen zuur worden ingelegd, dan kunnen ze ook als vervanging voor kappertjes worden gebruikt.
Kleuren
Vooral nederig is het madeliefje in de christelijke symboliek. Zij herinnert aan onschuld en maagdelijkheid. Het rozerood in de bloemblaadjes is het zinnebeeld van Maria (zie uitleg naam). Het groen van de kelkblaadjes stond voor hoop, het wit van de kroonblaadjes voor geloof, het rozerood voor liefde en het goud van het bloemhartje voor wijsheid.
Naam
De Nederlandse naam madeliefje wijst op haar favoriete standplaats: weidegrond (een ander woord voor weide is made, je herkent hierin nog het Engels ‘Meadow’). Soms wordt ook gezegd dat ‘madeliefje’ een verbastering is van ‘maagdeliefje’, waarin ‘Maagd’ verwijst naar de Maagd Maria (aan wie het bloempje is toegewijd). Bellis is afkomstig van het Latijnse bellus = mooi, fraai of lief. Perennis betekent overblijvend of bestendig, vanwege de wortelstok. Voor de herkomst van ‘Bellis’ wordt ook wel verwezen naar de mythe van Belides, een boomnimf: Op een dag danste Belides met Ephigeus, die haar geliefde was. Het oog van Vertumnus, de god van de boomgaarden, viel op haar. Om aan zijn onwelkome avances te ontsnappen, veranderde de nimf zich in een madeliefje…
De Germanen zagen in het madeliefje zowel Ostara, de godin van de lente en schoonheid, als Freya, de godin van de liefde en vruchtbaarheid. Op het feest van Ostara voerden jonge maagden met kransen van madelieven in hun haar, dansen uit in het eikenbos.
Volksnamen en gebruiken
Haar volksnamen mogen er ook zijn: bleekveldbloempje, driesbloempje, gersbloempje (zowel een bleekveld als een dries zijn grasvelden, ‘gers’velden), kasseike, maagdelief, meelzuutje, meizoentje, smoetbloem, koeienbloem, dijkbloempje, maetelieve, mariabloempje, meibloempje, meizuivertje….
De Engelse benaming is Daisy (day’s eye = oog van de dag), omdat de bloemen sluiten als de zon verdwijnt. Engelse meisjes legden, om van hun minnaar te kunnen dromen, madeliefjes onder hun hoofdkussen.
Onze voorouders raadpleegden regelmatig het madeliefje. De rozewitte kleur bracht voorspoed en geluk, maar een donker bloemhartje voorspelde slechte tijden. Bloeiden er in het begin van de lente veel madeliefjes, dan zouden er de herfst veel kinderen sterven. In de folklore van Overijssel worden paaseieren versierd met madeliefjes.