Het denken aan of het zien van oorwormen maakt veel mensen angstig; de
naam doet vermoeden dat ze bij mensen in de oren zouden kruipen. Dit is een
fabeltje. Misschien komt deze angst wel doordat oorwormen ‘s nachts actief zijn, wij liggen dan – meestal – in bed en buiten gebeurt er in die tijd van alles waar we geen zicht op hebben en/of geen weet van hebben. Het zal u dan wellicht ook verbazen dat oorwormmoeders echte zorgplicht voor hun jongen kennen.
Tangen
In Europa komen ruim 1000 soorten oorwormen voor, waarvan maar vijf soorten in Nederland te vinden zijn. De oorworm vormt dus maar een kleine orde in de
insectenwereld. Oorwormen zijn langwerpige bruingekleurde insecten met zes poten. Aan de kop zitten lange sprieten die met fijne tastzintuigjes zijn uitgerust. De diertjes
oriënteren zich voornamelijk op de tast; bij het rondlopen maken de sprieten
voortdurend halfcirkelvormige bewegingen.
Ook op andere lichaamsdelen zitten tastzintuigen. Oorwormen zitten daarom bij voorkeur op plekjes waar ze met alle lichaamszijden contact hebben met hun omgeving. De slechte ogen, die ze in het donker ook niet nodig hebben worden middels de tastzintuigen gecompenseerd. De meeste soorten hebben korte harde voorvleugels. Ze hebben ook achtervleugels, al zijn deze niet bij alle soorten aanwezig. De achtervleugels
zijn onverwacht groot, zeer dun en ingenieus opgevouwen onder de voorvleugels.
Ondanks de aanwezigheid van vleugels, vliegen oorwormen maar zelden. Liever
lopen ze en dat kunnen ze in een behoorlijk tempo. Aan het achterlijf zitten tangen.
Bij de mannetjes zijn deze gekromd. Bij de vrouwtjes bijna recht en aan de eindpunten tegen elkaar, soms over elkaar. Deze tangen steken ze omhoog als ze zich willen verweren. De tangen spelen ook een rol bij de paring en bij het terugvouwen van de gecompliceerd opgevouwen vleugels.
Voedsel
Oorwormen zijn echte alleseters die zich tegoed doen aan zowel plantaardige kost als aan dierlijk voedsel. Ze verorberen fijngekauwde plantendelen, eitjes van op fruitbomen levende spinselmotten, luizen, meeldauw en ze eten van dierenkadavers. Ook op beschadigd fruit komen ze af. Oorwormen zijn ‘s nachts actief. Overdag houden ze zich schuil in spleten, onder stenen of houtstapels. In de herfst zoeken oorwormen een geschikte plaats om te overwinteren. Ze graven een holletje in de grond of ze kruipen tussen schorsspleten.
Zorg en toewijding
Om voor nageslacht te zorgen, zoeken mannetjes en vrouwtjes elkaar in september-oktober op voor de paring. Daarna brengen ze de herfst en winter samen door in een door het vrouwtje gegraven holletje. Als het vrouwtje begint met het leggen van de eitjes, wordt het mannetje waarmee ze tot dan toe samenleefde,
verjaagd. In twee tot vier dagen tijd legt ze 30-50 gelige eitjes. Het aantal eitjes is afhankelijk van de lichaamsgrootte. Het vrouwtje
bewaakt en verzorgt de eitjes. Door de eitjes regelmatig te draaien en te likken blijven ze in goede conditie. Het likken heeft als doel de eitjes te beschermen. tegen schimmel en het voorkomt uitdroging.
Als de nestkamer te vochtig is of verstoord wordt, graaft ze een nieuwe nestkamer en brengt alle eitjes een voor een daar naar toe. De eitjes komen na twee tot acht weken uit, afhankelijk van de temperatuur. Nadat de eitjes zijn uitgekomen, worden de jongen ook nog een tijdje verzorgd. Ze voorziet ze van voedsel en wanneer de
larven te ver weg lopen, haalt moeder ze weer bij de groep. Ook beschermt ze haar kroost tegen belagers. Tijdens de broedperiode eet het moedertje niets of nauwelijks.
Daardoor verzwakt ze zodanig dat ze spoedig sterft. Ze wordt dan – meestal – opgegeten door haar eigen jongen. Jonge oorwormen lijken op de volwassen dieren; alleen zijn ze kleiner van formaat en ontbreken de vleugels. Vlak na een vervelling zijn de larven melkwit van kleur. Oorwormen laten zich ‘gemakkelijk’ vangen door een bloempot te
vullen met gedroogd gras of houtwol en deze ondersteboven ergens aan te hangen.
Goede plekken zijn aan de onderkant van grote takken of aan takvorken.